In 1920 hebben Apu en zijn ouders, die hun huis op het platteland van Bengalen hebben verlaten, zich gevestigd in een appartement in Varanasi waar zijn vader Harihar als priester werkt.

Harihar boekt vooruitgang in zijn nieuwe bezigheden: bidden, zingen en officiëren tussen de ghats aan de heilige rivier de Ganges. Harihar krijgt echter koorts en sterft al snel. Zijn vrouw Sarbajaya wordt gedwongen om als dienstmeisje te gaan werken. Met de hulp van een oudoom keren Apu en zijn moeder terug naar Bengalen en vestigen zich in het dorp Mansapota. Daar gaat Apu in de leer als priester, maar hij verlangt ernaar om naar de plaatselijke school te gaan. Hij blinkt uit in zijn studies, maakt indruk op een bezoekende hoogwaardigheidsbekleder en het schoolhoofd heeft speciale belangstelling voor hem.